De Klassiaan
Lieve moeder wil niet wenen
Ach Uw zoon is klassiaan
Aan den krijgstucht onderworpen
En naar Vlissingen gegaan
Dagelijks moet hij excerseren
In de duinen op en neer
Presenteren de geweren )
Schildwacht spelen en nog meer ) 2x
Naar den dienst weer teruggekomen
Moest hij komen op ’t bureau
Soldaat er is een brief gekomen
Maak hem open en lees hem voor
Ach mijn moeder ligt op sterven
Mocht ik haar maar even zien
Ja als zijn wij klassianen )
Daarom zijn wij zo slecht nog niet ) 2x
Soldaat er is een brief gekomen
Soldaat verlof kan ik U niet geven
Want je bent een klassiaan
Aan den krijgstucht onderworpen
En voor straf naar hier gegaan
Moet ik als klassiaan dan dulden
Dat mijn moeder op sterven ligt )
Ja dan ga ik deserteren met de ransel op de rug ) 2x
In de Raamstraat aangekomen
Ach mijn God wat zag ik daar
Stond mijn enigste geliefde
Met de handen in elkaar
Ik hoefde haar dus niet te vragen
Want mijn moeder was reeds dood
Ja al zijn wij klassianen )
Den ouder die vergeet men nooit ) 2x
Lieve moeder wil niet wenen
Ach Uw zoon is klassiaan
Aan den krijgstucht onderworpen
En naar Vlissingen gegaan
Dagelijks moet hij excerseren
In de duinen op en neer
Presenteren de geweren )
Schildwacht spelen en nog meer ) 2x
Naar den dienst weer teruggekomen
Moest hij komen op ’t bureau
Soldaat er is een brief gekomen
Maak hem open en lees hem voor
Ach mijn moeder ligt op sterven
Mocht ik haar maar even zien
Ja als zijn wij klassianen )
Daarom zijn wij zo slecht nog niet ) 2x
Soldaat er is een brief gekomen
Soldaat verlof kan ik U niet geven
Want je bent een klassiaan
Aan den krijgstucht onderworpen
En voor straf naar hier gegaan
Moet ik als klassiaan dan dulden
Dat mijn moeder op sterven ligt )
Ja dan ga ik deserteren met de ransel op de rug ) 2x
In de Raamstraat aangekomen
Ach mijn God wat zag ik daar
Stond mijn enigste geliefde
Met de handen in elkaar
Ik hoefde haar dus niet te vragen
Want mijn moeder was reeds dood
Ja al zijn wij klassianen )
Den ouder die vergeet men nooit ) 2x
In een vriendelijk boerenhuisje
In een vriendelijk boerenhuisje
Staat het avondeten klaar
De boerin met haar vier kinderen
Zit te wachten bij elkaar
Waar mag vader toch wel blijven
Sprak Marietje met een blik
Kijkend naar het warme eten
Jongens wat een trek heb ik
Moeder zegt ze het is zo mistig
Vaders paard kan weinig zien
Laten we nu dan maar gaan eten
Vader komt wat laat misschien
Onder ’t eten zegt Marietje
‘k Wou dat vader nu maar kwam
Hij zou mij een pop meebrengen
Van de markt uit Amsterdam
Moeder zegt m’n liefste kindje
Ga jij maar slapen jij bent moe
‘k Roep je vast en even later
Vallen kinderoogjes toe
Lang staat moeder aan de deurpost
Stil te wachten op haar man
Of zij het geratel van zijn boerenwagen horen kan
In den polder bij den spoordijk
Waar den weg een kruispunt vormt
Is met donderend geratel
Juist een trein voorbij gesneld
Vaders zwakke boerenwagen
Is door het monster beetgepakt
Als een stuk gebroken speelgoed
Langs den weg weer neergesmakt
Even ligt het paard te kreunen
Even een angst en kort gegil
Dan trekt zich de mist weer samen
En dan wordt ’t angstig stil
’s Morgens ruimen ze twee lijken
En wat wagenresten op
En wat nog was heel gebleven
Was Marietjes nieuwe pop
In een vriendelijk boerenhuisje
Staat het avondeten klaar
De boerin met haar vier kinderen
Zit te wachten bij elkaar
Waar mag vader toch wel blijven
Sprak Marietje met een blik
Kijkend naar het warme eten
Jongens wat een trek heb ik
Moeder zegt ze het is zo mistig
Vaders paard kan weinig zien
Laten we nu dan maar gaan eten
Vader komt wat laat misschien
Onder ’t eten zegt Marietje
‘k Wou dat vader nu maar kwam
Hij zou mij een pop meebrengen
Van de markt uit Amsterdam
Moeder zegt m’n liefste kindje
Ga jij maar slapen jij bent moe
‘k Roep je vast en even later
Vallen kinderoogjes toe
Lang staat moeder aan de deurpost
Stil te wachten op haar man
Of zij het geratel van zijn boerenwagen horen kan
In den polder bij den spoordijk
Waar den weg een kruispunt vormt
Is met donderend geratel
Juist een trein voorbij gesneld
Vaders zwakke boerenwagen
Is door het monster beetgepakt
Als een stuk gebroken speelgoed
Langs den weg weer neergesmakt
Even ligt het paard te kreunen
Even een angst en kort gegil
Dan trekt zich de mist weer samen
En dan wordt ’t angstig stil
’s Morgens ruimen ze twee lijken
En wat wagenresten op
En wat nog was heel gebleven
Was Marietjes nieuwe pop
De Schildwacht
Ziet gij die schildwacht droef en bleek
Die nimmer lacht of weent
Die somber aan ’t bergvoet stond
Als was zijn blik versteendt
Zijn sabel hing als zijn geweer
Altijd zo spiegel blank
Zijn linnengoed was helderwit
Geen sneeuw kon blanker zijn
Zijn snorbaard is omhoog gekruld
Niet een die hem geleek
Alleen zijn oog is dof en strak
Zijn aangezicht ziet bleek
Tien jaren gingen er voorbij
Toen was zijn kruin nog rood
Toen was zijn aangezicht vol glans
Thans is het dof en bleek
Zo stond hij in dien lange nacht
Op zijn post alleen
En tuurde zuchtend naar het dal
Naar moeders huisje heen
Beneden hem heerst cholera
Die mens noch dier verschoond
Daaronder in het groene dal
Daar waar zijn moeder woont
Hij wist niet of zij was gespaard
Of dat zij rust in ’t graf
Want ieder die de berg beklom
Die keerde dalwaarts af
Maar meer verlangen dan bij hem
Stijgt in ’t moederhart
Zij leefde bij ’t lampje in de hut
En weende in stille smart
Zij denkt alleen nog aan haar zoon
Wies zich de wangen droog
Zij neemt haar stok en kiest ’t pad
Dat tot hem voert omhoog
En door het scherpe winterweer
Daar gaat het oudje voort
Zij bidt och laat mij horen
Van hem een enkel woord
Dan blijft ze rusten op haar stok
’n Werda klinkt haar toe
Daar verhelderde het moederoog
Nu van den tocht zo moe
Weder buldert haar een “werda”toe
“Werda”den derde keer
Nu wil ze roepen maar een schot
Valt uit haar zoons geweer
Getroffen zucht de schildwacht zacht
Vangt weer met laden aan
Toch klopt hem zonderling ’t hart
En bleef hij peinzend staan
Het was of hem zijn eigen schot
Hem door ’t hart schoot
Doch deed de krijgsman op dit uur
Wat hem zijn plicht gebood
En dan uit wolken wit en zwart
Helder het maanlicht glom
Toen dacht hij wie kon dat toch zijn
Dien straks den berg beklom
Hij vind een lichaam en blikt neer
Mijn God daar stuit zijn voet
Daar stuit hij op zijn moeders lijk
Haar borst bevlekt met bloed
En sedert heeft dien schildwacht ooit
Gelachen of geweent
Het is zijn moeders bloeden beeld
Staat altijd voor zijn geest
Ziet gij die schildwacht droef en bleek
Die nimmer lacht of weent
Die somber aan ’t bergvoet stond
Als was zijn blik versteendt
Zijn sabel hing als zijn geweer
Altijd zo spiegel blank
Zijn linnengoed was helderwit
Geen sneeuw kon blanker zijn
Zijn snorbaard is omhoog gekruld
Niet een die hem geleek
Alleen zijn oog is dof en strak
Zijn aangezicht ziet bleek
Tien jaren gingen er voorbij
Toen was zijn kruin nog rood
Toen was zijn aangezicht vol glans
Thans is het dof en bleek
Zo stond hij in dien lange nacht
Op zijn post alleen
En tuurde zuchtend naar het dal
Naar moeders huisje heen
Beneden hem heerst cholera
Die mens noch dier verschoond
Daaronder in het groene dal
Daar waar zijn moeder woont
Hij wist niet of zij was gespaard
Of dat zij rust in ’t graf
Want ieder die de berg beklom
Die keerde dalwaarts af
Maar meer verlangen dan bij hem
Stijgt in ’t moederhart
Zij leefde bij ’t lampje in de hut
En weende in stille smart
Zij denkt alleen nog aan haar zoon
Wies zich de wangen droog
Zij neemt haar stok en kiest ’t pad
Dat tot hem voert omhoog
En door het scherpe winterweer
Daar gaat het oudje voort
Zij bidt och laat mij horen
Van hem een enkel woord
Dan blijft ze rusten op haar stok
’n Werda klinkt haar toe
Daar verhelderde het moederoog
Nu van den tocht zo moe
Weder buldert haar een “werda”toe
“Werda”den derde keer
Nu wil ze roepen maar een schot
Valt uit haar zoons geweer
Getroffen zucht de schildwacht zacht
Vangt weer met laden aan
Toch klopt hem zonderling ’t hart
En bleef hij peinzend staan
Het was of hem zijn eigen schot
Hem door ’t hart schoot
Doch deed de krijgsman op dit uur
Wat hem zijn plicht gebood
En dan uit wolken wit en zwart
Helder het maanlicht glom
Toen dacht hij wie kon dat toch zijn
Dien straks den berg beklom
Hij vind een lichaam en blikt neer
Mijn God daar stuit zijn voet
Daar stuit hij op zijn moeders lijk
Haar borst bevlekt met bloed
En sedert heeft dien schildwacht ooit
Gelachen of geweent
Het is zijn moeders bloeden beeld
Staat altijd voor zijn geest
Mijn jongen
Als het avondplan is afgesproken
Waar ze laat in den nacht henegaan
En dan diep in haar mantel gedoken
Op den uitkijk bleef ze staan
En speurt ze van verre dan onheil
Geeft ze haastig haar jongen het sein
En dan beeft ze van smartenpijn
Totdat ze weer veilig zijn
Refrein
Mijn jongen ik hield van jou
Maar ik blijf je niet langer meer trouw
Ik vind het geen schande te stelen
Heeft een rijke in overvloed, daarvan mag je gerust met hem delen
Mijn jongen ik hield van jou
Maar ik blijf je niet langer meer trouw
Want jouw ogen hebben mij bedrogen, jouw ogen
Het was weer op een avond toen hij wou gaan stelen
Ze had niet het minste vermoed
En toen ze de buit wilde delen
Aan zijn handen kleefde bloed
Het was een moord dien hij daar had bedreven
Ik schudde hem ruw van mijn af
Maar hij noemde me dom en laf
Dat ik dacht aan dien vreselijke straf
Refrein
Mijn jongen ik hield van jou
Je beroofde een mens van zijn leven
Voortaan ben jij bezoedeld met bloed
Neen zoiets kan ik je heus niet vergeven
Mijn jongen ik hield van jou
Maar ik blijf je niet langer meer trouw
Want jouw ogen hebben mij bedrogen, jouw ogen
Vadertje kun jij
het drinken niet laten
Waggelend komt uit een kroegje naar buiten
Lachend om niets, nog een vrij jonge man
Eensklaps daar voelt hij een handje zich steunen
’t is van zijn kind, even schrikt hij er van
Met een paar ogen waar tranen in blonken
Kijkt ze hem kinderlijk droevig aan
Ja hoor ze wist ’t wel, vader was dronken
Maar wat hij zei kon het kind niet verstaan
Refrein
O vadertje kun jij het drinken niet laten
Waarom ga jij steeds weer naar die kroeg
Iederen avond zit moeder te wachten
Vragen de zusjes komt vader nog ooit
Ik zie dan de tranen op moedertjes wangen
Het is toch om U dat ze schreit telkens weer
Niemand bij ons kan de plaats nog vervangen
Drink dan om onzen’t wil vader niet meer
Stommelend gaat hij z’n huisje naar binnen
Moeder zegt niets, gaat geregeld haar gang
Zo is er toch niets met hem te beginnen
En als hij vloekt zijn de kinderen zo bang
Angstig houden ze dan vast moeders rokken
De oogjes gestadig naar vader gericht
Lachend zit hij daar zo weerloos te staren
Ziet niet ’t onheil dat langzaam zich sticht
Als zij dan vraagt haar ‘t weekloon te geven
Legt hij ’t weinige stil voor haar neer
Daar moet zij met haar gezin nu van leven
En dan nog schuld, nee zo kan ’t niet meer
’s Anderendaags met een pak onder haar armen
Gaat zij beschaamd naar de lommerd weer heen
Maar voor haar kinderen draagt zij de schande
Waarvan de drank is de oorzaak van wee
Waggelend komt uit een kroegje naar buiten
Lachend om niets, nog een vrij jonge man
Eensklaps daar voelt hij een handje zich steunen
’t is van zijn kind, even schrikt hij er van
Met een paar ogen waar tranen in blonken
Kijkt ze hem kinderlijk droevig aan
Ja hoor ze wist ’t wel, vader was dronken
Maar wat hij zei kon het kind niet verstaan
Refrein
O vadertje kun jij het drinken niet laten
Waarom ga jij steeds weer naar die kroeg
Iederen avond zit moeder te wachten
Vragen de zusjes komt vader nog ooit
Ik zie dan de tranen op moedertjes wangen
Het is toch om U dat ze schreit telkens weer
Niemand bij ons kan de plaats nog vervangen
Drink dan om onzen’t wil vader niet meer
Stommelend gaat hij z’n huisje naar binnen
Moeder zegt niets, gaat geregeld haar gang
Zo is er toch niets met hem te beginnen
En als hij vloekt zijn de kinderen zo bang
Angstig houden ze dan vast moeders rokken
De oogjes gestadig naar vader gericht
Lachend zit hij daar zo weerloos te staren
Ziet niet ’t onheil dat langzaam zich sticht
Als zij dan vraagt haar ‘t weekloon te geven
Legt hij ’t weinige stil voor haar neer
Daar moet zij met haar gezin nu van leven
En dan nog schuld, nee zo kan ’t niet meer
’s Anderendaags met een pak onder haar armen
Gaat zij beschaamd naar de lommerd weer heen
Maar voor haar kinderen draagt zij de schande
Waarvan de drank is de oorzaak van wee
’t Stervend Kind
Kom vader, kom zit bij neder
En geef mij Uw hand en ziet mij aan
Zeg vader wilt gij het mij vergeven
Wanneer ik U heb leed gedaan
Zeker ’t zal niet lang meer duren
Ik ben zo ziek, zo mat, zo moe
Maar vader als ik nu ga sterven
Dan ga ik naar mijn moeder toe
Refrein
Vergeef me vaderlief, vergeef me
Ween toch niet zo, het doet me pijn
Kus me vader ik ga rusten
Ik zal weldra bij mijn moeder zijn
Mijn speelgoed, vader wil dat bergen
Berg het goed en veilig weg
En wilt ge later bij ’t aanschouwen
Weer aan Uw zoontje denken, zeg
Ik ga nu naar den hemel henen
Daar is geen ziekte en geen pijn
Kus me vader ik ga rusten
Ik zal weldra bij mijn moeder zijn
Refrein
En vader als mijn makkers komen
En wenend op het kerkhof staan
Zeg hun dat ik naar den hemel
Waar moeder is heen gegaan
En vader als ge straks verlaten
En eenzaam zijt al ben ik klein
Mijn geest zal immer om U zweven
Ik zal toch immer bij U zijn
Liedtekst maart 2012
Luchtalarm
Tezamen met haar kleine jongen
Zat zij te spelen op de grond
Tot dat zij eensklaps hoorde buiten
Hoe daar een vliegmachine bromt
Zij hoorde steeds meer vliegers komen
Zij neemt haar kleine vent en zucht
Het wordt vanavond zeer gevaarlijk
Er zitten vliegers in de lucht
Refrein
Mamaatje vraagt dan haar jongen
Waarom gebeurt dit telkens weer
Mamaatje waarom gooien die vliegers bommen neer
Motoren gieren, bommen fluiten
Ontploffingen volgen slag op slag
Zij horen duidelijk ’t afweer knallen
Dat duurt zo voort de ganse nacht
Dan loeien de alarmsirenes
Angstwekkend door de duisternis
Zij vluchten samen naar de kelder
En wachten tot het veilig is
Dan plots een slag, de muren trillen
Het huis dat beeft en stort neer
Het puin dat valt tot in de kelder
En treft de moeder en het kind
De moeder dood het ventje leeft nog
Doch dra zal het ook niet meer zijn
En zachtjes klinkt vanuit de kelder
Van onder het puin ’t zacht refrein
Refrein
Mammatje nu gaan wij samen
Naar boven naar Onze Lieve Heer
Mamaatje daar boven komen geen vliegers meer
Op de wijs van: "Mamatschi schenk mir ein Pferdchenn"
Liedtekst februari 2012Tegemoet gegaan
Moeder zag haar kind verkwijnen
’T ging reeds lang naar school niet meer
Maar zit treurig ganse dagen
Bij het open venster neer
Buiten speelden broertjes
Met den handboog op den top
Of zij staken langs de weide
Hunne grote vliegers op
Daar zat het kind steeds in de leunstoel
Bij het venster in den hoek
Traag de blaren om te keren
Van het oude prentenboek
’T knaapje zag de blauwe golven
En dan weer z’n moesje aan
En de scheepjes gaan en keren
Van de wijde waterbaan
’T vluchtig blosje schittert weder
Van een poosje op zijn wang
Zo als najaars wolken gloeien
Na den zonsondergang
Moeder mag ik ook gaan varen
Trek nu mijne schoentjes aan
Laat mij roeien in een schuitje
Laat mij vader tegengaan
Moeders oog schoot vol van tranen
Ach haar harte brak van rouw
Als het kindje vroeg om vader
Die nooit wederkeren zou
’T sloeg de handjes smekend samen
’T koortsvuur glinstert in zijn oog
Evenals in koude nachten
De Avondster aan hemelsboog
Morgen kind zal vader komen
Koek en speelgoed brengt hij mee
En gij zult in het schuitje varen
Met Uw broerkes op de zee
Morgen zei het kind zijn broerkes
Kwamen s’avonds weer naar huis
Moeder zwijgt en zucht en zegent
Op het voorhoofd met een kruis
’T lampje brand bij het stervend wicht
Dat nog na een morgen wacht
Bij zijn kleine broerkes slapen
En de zee huilt gans de nacht
Moeder leg mij neer op ’t kussen
Laat mij rusten ik ben zo moe
’T hoofdje zonk op moeders schouder
En de dood sloot de oogjes toe
Moeder weent de knaapjes spelen
’T kindje ligt in het kistje neer
’T wordt naar het grafje heengedragen
En de vader keert niet meer
Nimmer zal hij huiswaarts keren
Want zijn schip zonk in den vloed
Moeder, moeder wil niet wenen
’t kind gaat vader tegemoet
Dit lied wordt gezongen op de wijs van “Zilverdraden tussen het goud”